Author page: Körver c.s. Advocatuur

Dronkenschap als dringende reden voor een ontslag op staande voet

Een ontslag op staande voet is een ingrijpend middel. Het heeft namelijk tot gevolg dat een werknemer van de een op de andere dag zonder loon komt te zitten en geen recht heeft op een werkloosheidsuitkering.

Vanwege deze verstrekkende gevolgen dient een geldig ontslag op staande voet aan strenge eisen te voldoen. Eén van die eisen is dat er sprake moet zijn van een dringende reden. De dringende redenen die onder andere tot een ontslag op staande voet kunnen leiden zijn opgenomen in artikel 7:678 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.

Een ontslag op staande voet dient niet lichtvaardig te worden gegeven, blijkt uit een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland in een zaak van één van onze cliënten.

In deze zaak ging het om een werknemer die onder invloed van alcohol op het werk was verschenen. Dronkenschap kan onder bepaalde omstandigheden tot een ontslag op staande voet leiden. Dit is namelijk één van de dringende redenen die opgenomen is in artikel 7:678 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, namelijk onder sub c: wanneer hij zich ondanks waarschuwing overgeeft aan dronkenschap of ander liederlijk gedrag.

Dat onder invloed op het werk verschijnen niet voldoende is voor een ontslag op staande voet blijkt al uit de tekst van de wet, een werknemer dient ondanks waarschuwing onder invloed op het werk te verschijnen. Hetgeen werd bevestigd door de kantonrechter.

De kantonrechter oordeelde dat niet was komen vast te staan dat ooit eerder sprake is geweest van incidenten of waarschuwingen aan de werknemer in verband met alcoholgebruik of anderszins. Daarbij kwam nog dat uit de omstandigheden niet was gebleken dat de werknemer zichzelf of anderen in gevaar had gebracht. Doordat niet aan de voorwaarde zoals opgenomen in de wet werd voldaan, was geen sprake van een dringende reden voor een ontslag op staande voet.

Het had op de weg van de werkgever gelegen om over te gaan tot een ander minder verstrekkend middel.

Van Lanschot is niet zomaar los van verkochte klanten

De Bossche bank Van Lanschot heeft een pijnlijke tik op de vingers gekregen van de rechtbank Oost-Brabant. Afgelopen week haalde de rechter deels een streep door de verkoop in 2015 van leningen van ruim 120 klanten door Van Lanschot aan opkoopfonds Promontoria. De bank verkocht destijds ruim € 400 mln aan slechte vastgoedleningen aan de dochter van investeringsmaatschappij Cerberus.

In een door een klant aangespannen bodemprocedure verklaarde de meervoudige kamer van de rechtbank in Den Bosch de overdracht van het contract aan Promontoria nietig. Daarmee ligt de zorgplicht voor betreffende klant weer bij de bank, die ook weer verantwoordelijk wordt voor de klantrelatie met de klant. Over de vraag of dat automatisch ook geldt voor de rest van de betreffende klanten, verschillen partijen van mening. De leningen blijven economisch eigendom van Promontoria.

Hoofdpijndossier

Of Van Lanschot nadere afspraken gaat maken met Promontoria om te zorgen dat die partij blijvend zal voldoen aan de zorgplicht van de bank, kan een woordvoerder nog niet zeggen. ‘Wij moeten kijken hoe we daar verder invulling aan gaan geven’. Ook een eventueel hoger beroep, wordt nog overwogen. De woordvoerder benadrukt verder dat Van Lanschot volgens de rechter niet onrechtmatig heeft gehandeld en een eis tot schadevergoeding heeft afgewezen.

De verkoop van de portefeuille slechte leningen aan het opkoopfonds is voor de bank uit Den Bosch inmiddels uitgegroeid tot een regelrecht hoofdpijndossier. Van de 120 betrokken klanten, die allen in bijzonder beheer zaten, voerden er meerderen een kort geding tegen de bank naar aanleiding van de verkoop.

Zij zijn onder de nieuwe eigenaar naar eigen zeggen geconfronteerd met veel strengere voorwaarden dan waarmee ze bij de bank te maken hadden, waaronder bijvoorbeeld hogere rentes en kortere aflossingstermijnen. Tot nu won de bank alle zaken.

Europese jurisprudentie

De rechtbank in Den Bosch oordeelt in zijn vonnis echter in het voordeel van de klant. De rechters stellen dat Van Lanschot zich bij de verkoop ten onrechte beriep op artikel 36 van de algemene bankvoorwaarden. Daarin geven klanten alvast medewerking aan de eventuele toekomstige verkoop van (delen) van het bedrijf waar zij klant van worden.

Mede op basis van Europese jurisprudentie komen de rechters nu tot het oordeel dat Van Lanschot met de verkoop van een aantal vastgoedleningen niet (een deel) van zijn bedrijf verkocht, zoals bedoeld in de bankvoorwaarden.

In zijn overwegingen neemt de rechtbank verder mee dat Promontoria geen kredietverstrekker is. Bij Van Lanschot kon de klant nog extra krediet afsluiten om zijn situatie te verbeteren en zo weer in regulier beheer te komen. Bij Promontoria is dat onmogelijk.

Geen financiële vergunning

Advocaat Patrick Körver, die de klant bijstond, gaat met de uitspraak in de hand verder om schadevergoeding proberen te krijgen. Daarbij gaat hij ook tegen de AFM procederen, laat hij weten. ‘Hoe is het mogelijk dat de toezichthouder hiermee akkoord is gegaan?’ vraagt hij zich af.

Hij refereert daarmee aan het feit dat Promontoria geen financiële vergunning heeft en voor het beheer van de Van Lanschot-kredieten daarom samenwerkt met Capita. Dat bedrijf werd pas eind 2015 opgericht met het oog op de overeenkomst tussen Van Lanschot en Promontoria. ‘Als je naar dat feitencomplex kijkt, kun je wel wat vragen stellen bij de rol van de toezichthouder.’

Jasper Hagers van Blenheim, die meerdere klanten uit de Promontoria-portefeuille vertegenwoordigt en een stichting bijstond voor gedupeerden van de verkoop, reageert opgetogen. ‘Gelukkig constateert deze rechtbank dat een bank zijn leningen niet zomaar bij een derde kan dumpen en daarmee dan van zijn zorgplicht af zou zijn. De volgende stap voor gedupeerden is aan te tonen dat zij door de verkoop daadwerkelijk in een slechtere positie zijn komen te verkeren’.

 

Geslaagd in vonnis verkrijgen

Onlangs is Körver c.s. Advocatuur er in geslaagd om een vonnis te verkrijgen van de Rechtbank Oost-Brabant (sector Den Bosch) waarmee kort maar goed gezegd een overeenkomst tussen Van Lanschot en de dochter onderneming van de Amerikaanse durfinvesteerder Cerberus nietig werd verklaard. Met deze overeenkomst was de overgang van een pakket aan kredieten met een waarde van ongeveer € 450.000.000,= gemoeid.

Voorts mag Körver c.s. Advocatuur als tweede in de geschiedenis van het Nederlandse Bankwezen de raad van bestuur van een Nederlandse Bank (Van Lanschot) horen in een zogeheten voorlopig getuigenverhoor. Het betreft hier een gehoor over de totstandkoming van de hierboven genoemde overeenkomst.

Te uwer adstructie is een link bijgesloten waar U nog aanvullende informatie kunt vinden.